Wie niet kan slapen, schrijft haar dromen, over wakker worden.
Wie niet kan slapen, schrijft haar dromen, over wakker worden
De tiran
danst
uit de maat.
Natuurlijk ritme
ontbeert hem,
die het orkest leidt
van valse noten
en schurende melodieën die
als roest ijzer
door je oren boren.
‘Fraaie frêle, mag ik deze dans van u?’
Zijn gouden tanden verblinden.
Hij reikt je zijn holle hand,
gevuld met beloftes
en verzwegen schuld.
Je neemt ze gretig aan,
want hij weet,
zegt hij,
denk jij.
Je danst zijn dans,
hij sleurt en trekt,
verplettert je tenen.
Dat hoort zo,
zegt hij,
weet hij.
Wat weet hij veel!
Hij steelt je hart
en gooit het
langs de oever
tussen het riet.
Nodeloos gewicht.
Als hij het zegt.
Je botst en kermt en kreunt,
verbijt je kou en pijn.
Hij geeft je kruimels en schimmel,
en noemt het vrijheid.
Nog even volhouden,
zegt hij,
je leert het heus wel,
dansen.
Je zeult en sleept jezelf,
steeds trager,
tot je omvalt,
je benen stil hangen,
je uitgeput naar zijn hand tast,
onvindbaar,
onzichtbaar.
Al wat je ziet zijn holle beloftes en verzwegen schuld.
Hij buigt niet maar buldert.
Zijn gouden tanden lijken rot nu,
je deinst achteruit. Mijn god, wat een gedrocht!
Een trap tegen je gezicht
voor hij verder danst,
met al die anderen
die nog argeloos met hem
lachen en zwieren,
heen en weer
op zijn valse ritmes.
Jij valt in slaap,
net zolang
tot je wakker wordt,
een straal van zon je holle borst streelt
en vogels zingen zonder einde.
Je opent je ogen en krabbelt overeind,
op handen en voeten
langs de oever
tussen het riet
tot je in zacht gefluister
je naam hoort
‘het is tijd’.
Je herkent de stem,
warm,
kloppend.
Je neemt je hart
en plaatst het terug.
Een diepe gloed
overspoelt je volle borst.
Je recht je rug,
strekt je armen,
lacht
en danst,
alleen,
vrij.
Verderop
verliest de tiran
alweer een gouden tand.
Hij staat of valt
bij de gratie van het volk.
Hij, Staat, valt
wanneer jouw hart klopt.
Hilde Van Liefferinge