Reflecties

Over burgers en mensen.

De brave burger wandelt, ogen neerwaarts. Hij volgt de pijlen op de stoep.

Ik bots tegen hem aan en glimlach. ‘Dag mens.’

Hij fronst en schraapt de keel. ‘Sorry, heb je het tegen mij? Ik ben een burger. En je loopt in de verkeerde richting.’

‘Oh, langs buiten lijk je net een mens. En mag ik hier niet lopen dan?’

‘Nee, ik ben een burger, onderdaan van mijn overheid. Staatsburger. En nee, de overheid zegt dat het gevaarlijk is hier te lopen. Kijk, je botst tegen me aan en we moeten afstand houden. Trouwens, jij bent ook een burger, jij hoort dat ook te doen. Dat is je burgerplicht.’

‘Oh.’

‘Jij komt van een andere planeet, zeker? Je moet de pijlen volgen, afstand houden, een masker dragen en je laten vaccineren.’

‘Waarom dan?’

‘Omdat de overheid dat zegt. We zitten in een noodtoestand.’

‘Oh, dat is vreemd. En heb je ook rechten als burger?’

‘Natuurlijk. Recht op vrije meningsuiting, recht op bescherming tegen discriminatie, recht op lichamelijke integriteit,… Er zijn er zoveel.’

‘Oh, goed dat je het zegt. Ben je ook zeker dat die rechten worden gerespecteerd?’

‘Uiteraard, ze zijn verankerd in de Grondwet en in internationale verdragen.’

‘En wie staat garant voor die wetten en verdragen?’

‘Euh… wat een vraag… de staat natuurlijk. Weet jij dat dan niet? Jij bent toch ook een burger?’

‘Ik ben een mens.’

‘Euh… ja, en?’

‘Ik heb mensenrechten, ook verankerd in verdragen. Zij zijn verbonden aan mijn mens-zijn, niet aan mijn staatsonderhorigheid. Ze lopen deels gelijk, maar gaan verder dan burgerrechten.’

‘Zoals?’

‘Er is het recht op leven en het verbod op slavernij. Het recht op gelijkwaardigheid. Het recht op een eerlijke en vrije wereld. Er staat ook dat niemand jouw mensenrechten kan afnemen.’

‘Ja, en? We leven toch in een vrije wereld? Ik ben een vrij burger.’

‘Oh.’

‘Wat is dat nu voor een reactie? Geloof je het niet misschien?’

‘Is dat wat jij ziet en hoe jij je voelt dan, burger? Een vrij burger in een vrije wereld?’

‘Hoezo, wat ik zie en voel? De overheid en de media zeggen dat we in een noodtoestand leven. Dit alles is tijdelijk.’

‘Oh. Opnieuw, is dat wat jij ziet en voelt dan, burger? Dat alles tijdelijk is? De injecties naar de vrijheid? De maatregelen die we nog even moeten volhouden? Weet je, burger, eigen aan een staat is dat hij zich beroept op macht. Eigen aan een mens is dat hij ook een hart heeft.’

‘Ja, en?’

‘Een hart klopt. Weet. Voelt wanneer iets klopt of niet klopt. Voel jij jouw hart, burger?

‘Jij bent raar. En gevaarlijk.’

‘En jij bent ook een mens, burger. Met mensenrechten bovenal. Laat je niets wijsmaken.’

De burger zucht. ‘Ik moet gaan. De plicht roept.’

‘Dag burger, het was fijn je te ontmoeten. En vergeet het niet, aan de buitenkant lijk je dus net een mens.’

‘Ik bén ook een mens.’

‘Oh, gelukkig! Voel het, mens, voel het! Dag, mens!’